Een kennis van mij was met haar kleinzoon in de kerk. Het Heilig Avondmaal werd gevierd en de jongen, die niet christelijk wordt opgevoed, vroeg wat dit betekende. Zij vond dit lastig uit te leggen. Naar aanleiding hiervan heb ik het volgende verhaal geschreven.
Joris, Seth en Maarten. Drie gezworen vrienden. Ze deden van alles met elkaar. Vooral reizen. Ze trokken door de hele wereld. Soms gingen ze naar de bergen. Soms naar een rivier en soms doken ze de bossen in of liepen op het groene gras.
Het dorp waar ze woonden was niet zo groot, maar voor hen was het de hele wereld. Aan de rand van het dorp werd een nieuwe wijk gebouwd en de zandhopen waren hun bergen. Je kon ze beklimmen. Je kon er vanaf rennen en het gevoel hebben dat je vloog. Achter de dijk stroomde de rivier, waarop schepen uit alle windstreken langs gleden en hun lading naar verre oorden brachten. En als je een klein stukje tussen de huizen door fietste kwam je uit op een weggetje dat tussen de weilanden door eindigde in een bos.
Ze beleefden veel avonturen. Ze speelden bij de rivier en fantaseerden dat ze de grootste vissen vingen. Zo groot, dat je het niet eens aan kon wijzen hoe groot, want zover konden je armen niet uit elkaar. Dan moesten ze natuurlijk een vuurtje stoken in het riet om de vissen op te kunnen bakken. Dat leek wel het belangrijkste. Eerst een vuurtje en dan op vissenjacht. Jammer dat dan net de politie langs reed. Een agent met zijn pet in de hand kwam dan de dijk af dalen. “Hė jongens, uit dat vuurtje.” Ja, als je ze niet kan bakken, is er ook geen lol aan om ze te vangen.
Een andere dag gingen ze naar een weiland. Ze hadden een vlot gemaakt dat verscholen onder de takken van een treurwilg in de sloot lag. Ze staken met het vlot de sloot over en liepen naar de koeien die daar stonden. Dat was super spannend. De koeien veranderde in wildebeesten. Dit zijn woeste kudden dieren volgens Seth. Hij had dat al eens gezien op televisie in een natuurfilm. Soms kwam er ėėn of meerdere koeien achter je aan. Dan moest je rennen voor je leven.
Tenslotte gingen ze aan het eind van de middag naar de bossen. Liefst in de winter. Ze trapten vol spanning de trappertjes rond van hun fietsjes en terwijl het dan al een beetje donker werd liepen ze tussen de bomen door. Dat was best wel griezelig, maar gelukkig was Maarten niet zo bang. Hij zei, dat God er altijd bij was. En God, die zou er wel voor zorgen dat ze weer thuis zouden komen. Seth en Joris deden het bijna in hun broek, maar Maarten was best wel stoer. Je kon wel zien dat hij het ook eng vond, maar hij raakte nooit in paniek. Nou, Seth en Joris wel hoor. Als er soms een raar geluid klonk, dan gingen ze achter een boom zitten en maakte zich zo klein mogelijk. Maarten was gewoon te nieuwsgierig om zomaar weg te kruipen, hij deed wel heel voorzichtig, maar ging toch op onderzoek uit. En meestal was het dan ook niks.
Joris, Seth en Maarten, altijd bij elkaar, altijd op reis, van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. En als ze naar school moesten, de hele middag tot aan het avondeten. Zodra de klok van de grote kerk 6 keer zijn klinkende slagen liet horen, was de pret voorbij. Werden de motoren van hun fietsen gestart. Dan gingen ze alledrie naar hun eigen huis.
Eén keer in de week kregen ze zakgeld. Joris spaarde voor een videospelletje, Seth moest gewoon van zijn moeder de helft in zijn spaarpot doen. Maarten had eigenlijk niets om voor te sparen. Maarten was eigenlijk ziek. Dat kon je niet aan hem zien, maar hij had een ziekte. Seth en Joris wisten niet precies wat het was, iets met zijn nieren of zo. Hij kreeg altijd van tantes en omes leuke kadootjes. Maarten vond dus dat hij niet hoefde te sparen. Hij had eigenlijk maar één wens. Elke week opnieuw.
Hij was gek op kroketten. Door zijn ziekte moest hij eigelijk best opletten wat hij at, maar elke week ging hij van zijn zakgeld een kroket met friet eten. Samen met Joris en Seth ging hij dan naar het cafetaria en bestelde het krokettenmenu. Ze gingen er dan lekker voor zitten aan een tafeltje en aten de snack op. Als er dan iemand naar binnen keek, zou hij niet kunnen geloven, dat dit de drie wereldreizigers waren. Rustig en met smaak verorberde ze het heerlijke maaltje. Zo ging dat elke week.
Joris, Seth en Maarten werden steeds groter. Joris verhuisde naar een ander dorp. Seth kwam op een andere school terecht, en Maarten ..?
Jaren en jaren later was er een reunie van de school waar de jongens alle drie op hadden gezeten. Joris en Seth gingen kijken. Toen iedereen langzaam vertrok bleven Joris en Seth nog een beetje praten. Het ging zomaar opeens weer over Maarten. Het was inmiddels duidelijk dat hij overleden was. Ze vonden het raar om zomaar weg te gaan, want het was net of er iets miste deze dag. Maarten was er natuurlijk niet. Maarten was bij God. Dat had hij altijd gezegd: "Ik ga naar God." Oké geen Maarten, maar samen bedachten ze wat anders. Ze gingen naar het cafetaria. Ze hoefden allebei niet te verzinnen wat ze zouden nemen. Even later zaten ze achter een bordje met het bekende recept. En bij elk hapje was het net of Maarten een beetje bij hen was. Ze besloten dit elk jaar te doen, zodat ze Maarten niet zouden vergeten. En eens, als Maarten gelijk had, zouden ze elkaar vast wel weer zien.